24140 |
duif, overige soorten |
grijze (duif):
gries (Q020p Sittard),
kropper:
kropduiven
kröppesj (Q020p Sittard),
moesj:
met veel witbont in het verenkleed
mósj (Q020p Sittard),
pauwstaartje:
duivesoort
pauwstertjes (Q020p Sittard),
reisduif:
reisdoef (Q020p Sittard),
postduif
reisdoef (Q020p Sittard),
schck:
witpenduif
sjek (Q020p Sittard),
spijkerd:
sjpiekert (Q020p Sittard),
huisduif
sjpiekert (Q020p Sittard),
veldkratser:
ideosyncr. tamme duif die zn voedsel zoekt v.h. vled
veldkratser (Q020p Sittard),
veldkretserd:
veljtkretsert (Q020p Sittard),
zwerveling:
zervende postduif
sjwerveling (Q020p Sittard)
|
duif, naar kleur || duif, ov. soorten || duif, soort [N 83 (1981)] || kropduif || postduif || sierduif || veldduif
III-4-1
|
21171 |
duiker |
geul:
geul (Q020p Sittard)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
duim:
doem (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
tordel:
tø̄.ldǝr (Q020p Sittard)
|
duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
doem (Q020p Sittard),
duim (Q020p Sittard)
|
de maat die een lengte aangeeft van 1/10 voet (0.028 m) [N 91 (1982)] || de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29774 |
duimbeschermer |
duimleertje:
dūmlē̜rkǝ (Q020p Sittard)
|
[monogr.]
II-8
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
dumeling (Q020p Sittard),
duimelingetje:
dumelingske (Q020p Sittard)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28152 |
duimstok |
duimstek:
dūmštɛk (Q020p Sittard)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
24921 |
duin |
duin:
duin (Q020p Sittard),
hoop zand:
⁄n houp-zand (Q020p Sittard),
moutheuvel:
mauwtheuvel (Q020p Sittard),
schoor:
(hoge oever).
sjàor (Q020p Sittard)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21312 |
duits |
duits:
dutsj (Q020p Sittard)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
23504 |
duitse mis |
duitse mis:
duutsje mès (Q020p Sittard)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|