e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grindelstang grindel: greŋǝl (Sittard) Onder de ploegboom van een voetploeg bevond zich een stang die van achteren aan de schei of vlak vóór de schei aan de ploegboom vastzat. Van voren eindigde deze stang in een haak, die door twee kettingen verbonden was met de kam. Soms reikte deze stang, van voren voorzien van een kam of haak, tot voorbij de kop van de ploegboom, waarmee hij voor de regeling van de ploegdiepte d.m.v. een verstelbare staaf verbonden was. [N 11, 31.IV.c; N 11A, 92a; JG 1a] I-1
grinniken grinniken: grinikken (Sittard) lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)] III-1-4
groei, wasdom fleur: ideosyncr. subst  fleur (Sittard), groei: gruj (Sittard), wassen, het -: ideosyncr.  wasse (Sittard) Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] || Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeien groeien: grø̄i̯ǝ (Sittard), grø̜̄i̯ǝ (Sittard), groter worden: grooter waere (Sittard), wassen: wasse (Sittard), wassen (Sittard), wasǝ (Sittard), węi̯sǝ (Sittard) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen groeien: grúje (Sittard), wassen: ideosyncr.  wasse (Sittard), wassen (Sittard) Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeizaam weer boterjaar: boter jaōr (Sittard), groeizaam (weer): groeizaam waer (Sittard), ⁄t is gruizaam waer (Sittard), regenachtig weer: rêgenechtig waer (Sittard), vochtig weer: vòchtig (Sittard), wassig (weer): wessig waer (Sittard), wässig waer (Sittard) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groen (kleur) groen: grø̄:n (Sittard) groen [ZND 01 (1922)] III-4-4
groene specht groene specht: gruin spech (Sittard) specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] III-4-1
groenling groenvink: gruinvenk (Sittard), gruinvènk (Sittard, ... ), gruinvénk (Sittard) groenling || groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
groenmout mout: [mout] (Sittard) Graan dat de kieming heeft ondergaan maar dat nog niet gedroogd of geëest is. Voor de lokale uitspraak van {mout} zie men het lemma ''mout''.' [N 35, 18] II-2