20778 |
groente |
gemeus:
gemuis (Q020p Sittard),
gəmui:s (Q020p Sittard),
groente:
greun’tə (Q020p Sittard),
grui:ntə (Q020p Sittard),
gruinte (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
ideosyncr.
gruinte (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
moes:
mous (Q020p Sittard),
potage:
Fr. potage
pat‧āi̯ə (Q020p Sittard)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente || moesgroente
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groente:
greun’tə (Q020p Sittard),
grui:ntə (Q020p Sittard),
gruinte (Q020p Sittard),
ideosyncr.
gruinte (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
potazie:
pataaje (Q020p Sittard)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente
I-7
|
20595 |
groenten bij elkaar zoeken |
zeumeren:
zeumere (Q020p Sittard),
zeumeren (Q020p Sittard),
zeumərə (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20777 |
groentesoep |
groene soep:
gruin sōp (Q020p Sittard)
|
Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21328 |
groentevrouw |
mats:
vgl. Sittard Wb. (pag. 233): matsj, brij, weke pap. [vgl. Du. Matsch, 1. modderbrij, dooitroep; 2. smurrie].
matsj (Q020p Sittard),
mooswijf:
moaswief (Q020p Sittard)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
32985 |
groenvoer |
groenvoer:
grø̜i̯nvǫu̯ǝr (Q020p Sittard)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
21329 |
grof |
grof:
groaf (Q020p Sittard)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
33109 |
grof dorsen |
baardslagen maken:
bārslēx mākǝ (Q020p Sittard
[(met een stok of schudgaffel in plaats van met een vlegel)]
),
licht dorsen:
lux˲ [dorsen] (Q020p Sittard
[(tegen een ladder)]
)
|
Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
17547 |
grof gebouwd |
grof:
graof (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
woest:
wuis (Q020p Sittard),
zwaar:
sjwaor (Q020p Sittard),
zwaar gebouwd:
sjwaor geboewd (Q020p Sittard)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
beer van een vrouwmens:
enne baer van e vroumesj (Q020p Sittard),
dragonder:
eine dragounder (Q020p Sittard),
hazengaak:
eine haòzejāōk (Q020p Sittard),
helleveeg:
hellevaeg (Q020p Sittard),
kameraad:
eine kameraat (Q020p Sittard),
kapitein:
ene kappetein (Q020p Sittard),
machine:
en me:sjien (Q020p Sittard),
mesjien (Q020p Sittard),
machochel:
ein megochel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
magochel (Q020p Sittard),
megoggel (Q020p Sittard),
mangel:
ei manjel (Q020p Sittard),
manswijf:
en manswie‧f (Q020p Sittard),
schommel:
en sjòmmel (Q020p Sittard),
(is niet fors maar vet!).
de sjommel (Q020p Sittard)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|