18300 |
groflinnen beenwindsel |
beenlap:
beinlep (Q020p Sittard),
slobhoos:
slöphaoze (Q020p Sittard)
|
windsels, groflinnen lappen of ~ die bij koud of nat weer en bij vuil werk met linten of knopen om de broekspijpen worden gebonden [slophooze, beenslette, beenwagge, gette, slikbagge] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19979 |
grommen |
grauwelen:
grauwele (Q020p Sittard),
grommen:
grŏĕ’mə (Q020p Sittard),
ideosyncr.
gromme (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (Q020p Sittard),
grond:
grenjtj (Q020p Sittard),
gronjtj (Q020p Sittard),
grunjtj (Q020p Sittard),
grønjtj (Q020p Sittard)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33308 |
grondkrabber |
krebber:
krębǝr (Q020p Sittard),
kretser:
krɛtsǝr (Q020p Sittard)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
31854 |
grondschaaf |
grondschaaf:
gronjtšā.f (Q020p Sittard)
|
Plat schaafje van hout of staal waarvan de schaafbeitel aan de onderzijde ver uitsteekt en waarmee de bodem van diepe groeven verder wordt uitgediept of zuiver geschaafd. Zie ook afb. 48. De grondschaaf wordt door de timmerman, wagenmaker en kuiper gebruikt. De timmerman werkt er onder meer de nesten mee af in trapbomen. Nesten zijn gesloten groeven in de zijstukken van trappen, waar de traptreden, stootborden etc. in worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 78; N G, 37b; N 55, 114 add.; A 32, 3 add.; monogr.]
II-12
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
gròndjwater (Q020p Sittard),
gróndwater (Q020p Sittard),
gróntjwāātər (Q020p Sittard),
kwelm:
kwelm (Q020p Sittard),
kwelwater:
kwelwater (Q020p Sittard),
sprong:
#NAME?
sjprunk (Q020p Sittard)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30054 |
grondwerker |
graver:
grāvǝr (Q020p Sittard),
grondwerker:
grontjwerǝkǝr (Q020p Sittard),
grontwerǝkǝr (Q020p Sittard
[(meervoud: -werǝkǝš)]
),
uitschachter:
ūtšaxtǝr (Q020p Sittard
[(meervoud: ūtšaxtǝš)]
)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
25005 |
groot in zijn soort |
karbonkel:
karbónkel (Q020p Sittard)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26417 |
groot kamrad |
kroonrad:
krōnrāt (Q020p Sittard)
|
Het grote verticaal geplaatste kamwiel aan de molenas van de watermolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op een spijlenrad. Het kamwiel kan zowel van hout als van metaal zijn vervaardigd. Het kamrad zet in de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied een horizontaal kamrad, het zgn. kleine kamrad, in beweging. Een aantal meter boven dit rad bevindt zich op dezelfde as het grote kroonwiel dat op zijn beurt de twee of vier rondsels doet draaien. Zie ook het lemma ɛaswielɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in windmolens.' [Vds 79; Jan 99; Coe 79; Grof 98; N O, 11a; A 42A, 8; monogr.; N D, 26]
II-3
|
20346 |
grootmoeder |
bes:
bësj (Q020p Sittard),
bestemoeder:
bëstemooder (Q020p Sittard),
bonne-ma:
bonne-maman
bómmaa (Q020p Sittard),
grootmoeder:
grootmoder (Q020p Sittard),
grootmooder (Q020p Sittard)
|
grootmama || grootmoeder [SGV (1914)]
III-2-2
|