31921 |
hakken met een beitel |
stemmen:
štęmǝ (Q020p Sittard)
|
Met behulp van (houten) hamer en hakbeitel gaten of andere uitsparingen in het hout maken. [N 53, 46a-d; monogr.]
II-12
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
dabben:
dabǝ (Q020p Sittard),
hakken:
hakǝ (Q020p Sittard),
omwroetelen:
omvrø̜i̯tǝlǝ (Q020p Sittard),
onderdoen:
oŋǝrdōn (Q020p Sittard)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19692 |
hakmes |
heep:
heep (Q020p Sittard),
heèp (Q020p Sittard),
wapen:
woape (Q020p Sittard),
Eeme ?t Zittesj waope gaeve: iemand een pak ransel geven
waope (Q020p Sittard)
|
hakbijl || hakmes || heep (bijl) [SGV (1914)]
III-2-1
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q020p Sittard)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hoale (Q020p Sittard)
|
halen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21661 |
halen en betalen |
betalen en afhalen:
betale en aafhaole (Q020p Sittard),
halen en betalen:
mòt haòle en betale (Q020p Sittard),
reine banen maken:
rein bane make (Q020p Sittard)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26498 |
half kuipdeksel |
halve deksel:
hawvǝ dęksǝl (Q020p Sittard)
|
Elk van de twee dekselhelften van de steenkuip. [N O, 18f]
II-3
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
haufbrouer (Q020p Sittard)
|
halfbroer
III-2-2
|
34027 |
halfbloed |
halfbloed:
hau̯fblǫu̯t (Q020p Sittard)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
bleek:
b.v. Hae haet de bleik aan, wordt gezegd als iemand een wijd uitgesneden vest droeg, zodat men zijn overhemd goed kon zien.
bleik (Q020p Sittard),
chemisetje (<fr.):
sjeemizëtje (Q020p Sittard),
front:
front (Q020p Sittard),
Zie ook bleik.
frónt (Q020p Sittard),
voorfront:
veurfrunt (Q020p Sittard)
|
front; half hemdje || frontje of halfhemdje || frontje, halfhemdje || halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|