e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hakken met een beitel stemmen: štęmǝ (Sittard) Met behulp van (houten) hamer en hakbeitel gaten of andere uitsparingen in het hout maken. [N 53, 46a-d; monogr.] II-12
hakken, wieden met de hak dabben: dabǝ (Sittard), hakken: hakǝ (Sittard), omwroetelen: omvrø̜i̯tǝlǝ (Sittard), onderdoen: oŋǝrdōn (Sittard) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
hakmes heep: heep (Sittard), heèp (Sittard), wapen: woape (Sittard), Eeme ?t Zittesj waope gaeve: iemand een pak ransel geven  waope (Sittard) hakbijl || hakmes || heep (bijl) [SGV (1914)] III-2-1
haksel haksel: hɛksǝl (Sittard) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4
halen halen: hoale (Sittard) halen [SGV (1914)] III-1-2
halen en betalen betalen en afhalen: betale en aafhaole (Sittard), halen en betalen: mòt haòle en betale (Sittard), reine banen maken: rein bane make (Sittard) Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)] III-3-1
half kuipdeksel halve deksel: hawvǝ dęksǝl (Sittard) Elk van de twee dekselhelften van de steenkuip. [N O, 18f] II-3
half- of stiefbroer halfbroer: haufbrouer (Sittard) halfbroer III-2-2
halfbloed halfbloed: hau̯fblǫu̯t (Sittard) Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b] I-11
halfhemd bleek: b.v. Hae haet de bleik aan, wordt gezegd als iemand een wijd uitgesneden vest droeg, zodat men zijn overhemd goed kon zien.  bleik (Sittard), chemisetje (<fr.): sjeemizëtje (Sittard), front: front (Sittard), Zie ook bleik.  frónt (Sittard), voorfront: veurfrunt (Sittard) front; half hemdje || frontje of halfhemdje || frontje, halfhemdje || halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3