29773 |
handbeschermers |
handleren:
hantjlē̜rǝ (Q020p Sittard)
|
Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.]
II-8
|
22784 |
handboog |
handboog:
hanjtbaoch (Q020p Sittard)
|
Handboog.
III-3-2
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
hanjtdouk (Q020p Sittard)
|
handdoek
III-2-1
|
21849 |
handel |
handel:
hanjel (Q020p Sittard)
|
het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21449 |
handelaar |
handelaar:
hanjelaer (Q020p Sittard)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handelen:
hanjele (Q020p Sittard)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
mormeltjes:
murmelkes (Q020p Sittard),
polletjes:
poeleke (Q020p Sittard)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q020p Sittard),
jatten:
jatte (Q020p Sittard),
klauwen:
klauwe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
knoken:
knäök (Q020p Sittard),
schoppen:
sjöppe (Q020p Sittard)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
handjgeldj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
(= gaodshaltjer).
hanjd geljd (Q020p Sittard),
Opm. bij het openen van een winkel.
handjgeldj (Q020p Sittard)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18906 |
handig |
handig:
henjig (Q020p Sittard),
hènjich (Q020p Sittard)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)] || handig
III-1-4
|