21436 |
het volle bedrag |
de ganse hoop:
de ganse houp (Q020p Sittard),
de ganse klimbim (du.):
de ganse klimbim (Q020p Sittard),
de ganse kluit:
de ganse kluit (Q020p Sittard),
de volle waarde:
de volle waerde (Q020p Sittard),
het ganse kraampje:
’t gans kröömke (Q020p Sittard)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25557 |
het voorrijzen in de trog |
aanzetten:
ānzętǝ (Q020p Sittard)
|
Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (± 50 kg). De gist (± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a]
II-1
|
19768 |
het vuur aansteken |
aanstoken:
āsjteuken (Q020p Sittard)
|
aanstoken [SGV (1914)]
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
dauve (Q020p Sittard),
douve (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
het vuur dauve (Q020p Sittard),
⁄t vuur douve (Q020p Sittard),
laten uitgaan:
de kachel laote oetgaon (Q020p Sittard),
het fuur laoten ōētgaon (Q020p Sittard),
het vuur lòòte oetgaon (Q020p Sittard),
laote oetgaon (Q020p Sittard),
uit laten gaan:
doe höbs ⁄t vuur oet laote gaon (Q020p Sittard),
het vuur oet laoten gaon (Q020p Sittard),
oet laote gaon (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
uitdoven:
oetdôôffe (Q020p Sittard),
uitmaken:
(kachel).
⁄t vuur in de sjtouf oetmake (Q020p Sittard)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)] || doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
appelenprul:
appele pröl (Q020p Sittard),
appeleprul (Q020p Sittard),
appelprul:
stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem
appelpröl (Q020p Sittard),
hemel en aarde:
stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem
heemel en aert (Q020p Sittard),
hete bliksem:
heite bliksem (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem
heite bliksem (Q020p Sittard),
hoog en laag:
stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem
hooch en leeg (Q020p Sittard)
|
hete bliksem || Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heisje (Q020p Sittard)
|
heeten [SGV (1914)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukeltje:
økǝlkǝ (Q020p Sittard),
hoppertje:
høpǝrkǝ (Q020p Sittard)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
spreiden:
[spreiden] (Q020p Sittard),
uitreken:
utrɛ̄kǝ (Q020p Sittard)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
hoeup (Q020p Sittard),
höp (Q020p Sittard)
|
heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
heuvel:
heuvel (Q020p Sittard),
heuvəl (Q020p Sittard),
⁄n heuvel (Q020p Sittard),
hoogte:
heugde (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
heugtə (Q020p Sittard),
hoogte (Q020p Sittard),
hoopje:
huĭpke (Q020p Sittard)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|