17763 |
hoektand |
oogstand:
augstandj (Q020p Sittard)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29940 |
hoektroffel |
hoektroffel:
hǫwk[troffel] (Q020p Sittard)
|
Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.]
II-9
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
hoepel [SGV (1914)] || Hoepel.
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
hoepelen:
hoepele (Q020p Sittard),
hoepelrennen:
/
hoepel renne (Q020p Sittard),
repen:
reipe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
/
reipe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
vgl. pag. 339: Hoepelen.
reipe (Q020p Sittard)
|
/ [SND (2006)] || [Hoepelen]. || b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepel race [SND (2006)] || hoepelen [SGV (1914)], [SND (2006)] || Hoepelen.
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
crinoline (fr.):
krinoline (Q020p Sittard),
repenrok:
reiperok (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
crinoline [N 23 (1964)] || hoepelrok || hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
ręi̯pǝ (Q020p Sittard)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
haus (Q020p Sittard)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
houste (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
kuchen:
kuche (Q020p Sittard),
rochelen:
rochele (Q020p Sittard),
ròggele (Q020p Sittard)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (Q020p Sittard),
riek:
ręi̯k (Q020p Sittard)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoog sjoon (Q020p Sittard),
hoogsjoon (Q020p Sittard)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|