22548 |
jokeren (kaartspel) |
jokeren:
jokeren (Q020p Sittard)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
jónk (Q020p Sittard),
⁄t kèndj is nog jŭnk (Q020p Sittard)
|
jong , jeugdig (bn) || jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
katsjong:
katsjjonk (Q020p Sittard),
stroddelaar:
zie sjtroddele
sjtroddelaer (Q020p Sittard),
vogeltje:
mv.
veugelkes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
nestjong || vogel, jonge — || vogeltje
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kats:
katsj (Q020p Sittard),
piepjong, pas uit het ei
katsj (Q020p Sittard)
|
piepjong || piepjong, pas uit het ei
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
bagge:
bagge (Q020p Sittard),
jong:
joeng (Q020p Sittard),
joŋk (Q020p Sittard),
jŏnk (Q020p Sittard),
jŭnk (Q020p Sittard),
jøŋk (Q020p Sittard),
kalf:
kalve (Q020p Sittard),
kats jong:
(kàtsj) joeng (Q020p Sittard)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] || jong (ve dier) [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q020p Sittard),
bagje:
bɛkskǝ (Q020p Sittard)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
blee:k (Q020p Sittard)
|
bliek (vis)
III-4-2
|
21910 |
jonge duif |
pieper:
piepesj (Q020p Sittard),
ideosyncr. jonge duiven
piepesj (Q020p Sittard),
Verouderd.
piepesj (Q020p Sittard),
pieperd:
piepert (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
2. Jonge duiven. || duif, jong [N 83 (1981)] || duif, jonge — || Jonge duif.
III-3-2, III-4-1
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gaęi̯skǝ (Q020p Sittard),
gęi̯skǝ (Q020p Sittard)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
geitje (Q020p Sittard)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|