32254 |
kwast, noest |
aast:
̇ǭs (Q020p Sittard),
knode:
knǭ (Q020p Sittard)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
bommeltje:
bummelke (Q020p Sittard)
|
hangertje of bengelend kwastje
III-1-3
|
24880 |
kweek |
kweek:
kweek (Q020p Sittard),
kwēk (Q020p Sittard),
puimen:
puime (Q020p Sittard),
pø̜i̯mǝ (Q020p Sittard)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek, onkruid || kweekgras
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kwee:
kwei (Q020p Sittard),
kweepeer:
kweipaer (Q020p Sittard)
|
kwee, vrucht vd cydonia || kweepeer
I-7
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwelle (Q020p Sittard),
tempteren:
temteire (Q020p Sittard)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
temptatie (<fr.):
temtaasje (Q020p Sittard)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwēzel (Q020p Sittard)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwēzelègtig (Q020p Sittard)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeiver (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] || zever, kwijl
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
ideosyncr.
kwispele (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|