e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
madeliefje meiebloemetje: aanhangsel N92 voor Sittard  meieblömke (Sittard), idiosyncr. madeliefje  meieblömke (Sittard, ... ), meizoetje: męi̯zø̜̄tjǝ (Sittard), -  meizäötje (Sittard), aanhangsel N92 voor Sittard  meizootje (Sittard), bellis perennis  meizäötje (Sittard), idiosyncr. madeliefje  meizootje (Sittard, ... ), weidebloemetje: bellis perennis  weieblömke (Sittard), weiebloempje: węi̯ǝblø̜mkǝ (Sittard) Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] || meizoentje I-5, III-4-3
mager mager: mager (Sittard, ... ), mals: ma(u)s (Sittard), schraal: schraal (Sittard), sjraol (Sittard), smal: sjmaal (Sittard), vazel: vazelle (Sittard), zo mager als een lat: zoo mager es ein lat (Sittard) mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
mager worden krimpen: krumpe (Sittard) Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)] III-1-1
mais maïs: męi̯s (Sittard), turks(e) weit: tørkš węi̯t (Sittard) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4
maiskolf maïs: mɛi̯ǝs (Sittard) Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4
maken maken: maake (Sittard) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
malen malen: mālǝ (Sittard) Graan fijnmaken met behulp van een molen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbreken, snijdenɛ. Het woordtype malen heeft in P 53, P 58, Q 77a en Q 83 naast de bovengenoemde algemene betekenis ook de specifieke betekenis ø̄de bewerking die de graankorrel ondergaat op het ɛmaalvlakɛ van de molensteenø̄. Vanderspickken (pag. 61) merkt daarover op: ø̄Als het graan tussen de maalstenen komt, wordt het eerst in het midden van de steen gebroken of gesneden en meer naar de buitenkant toe gewreven of gemalen.ø̄' [N O, 36a; JG 1a; Vds 4; Jan 8; Coe 8; Grof 17; monogr.] II-3
mals, gezegd van boter mals: mals (Sittard) mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)] III-2-3
man man: man (Sittard, ... ) man [RND], [RND], [SGV (1914)] III-3-1
man, manspersoon kerel: kael (Sittard), man: man (Sittard), manskerel: manskael (Sittard), mansmens: mansminsj (Sittard), manspersoon: manspersoun (Sittard) kerel || man || manskerel || manspersoon III-2-2