24879 |
madeliefje |
meiebloemetje:
aanhangsel N92 voor Sittard
meieblömke (Q020p Sittard),
idiosyncr. madeliefje
meieblömke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
meizoetje:
męi̯zø̜̄tjǝ (Q020p Sittard),
-
meizäötje (Q020p Sittard),
aanhangsel N92 voor Sittard
meizootje (Q020p Sittard),
bellis perennis
meizäötje (Q020p Sittard),
idiosyncr. madeliefje
meizootje (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
weidebloemetje:
bellis perennis
weieblömke (Q020p Sittard),
weiebloempje:
węi̯ǝblø̜mkǝ (Q020p Sittard)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] || meizoentje
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
mager:
mager (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
mals:
ma(u)s (Q020p Sittard),
schraal:
schraal (Q020p Sittard),
sjraol (Q020p Sittard),
smal:
sjmaal (Q020p Sittard),
vazel:
vazelle (Q020p Sittard),
zo mager als een lat:
zoo mager es ein lat (Q020p Sittard)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
17555 |
mager worden |
krimpen:
krumpe (Q020p Sittard)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32984 |
mais |
maïs:
męi̯s (Q020p Sittard),
turks(e) weit:
tørkš węi̯t (Q020p Sittard)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
maïs:
mɛi̯ǝs (Q020p Sittard)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
19110 |
maken |
maken:
maake (Q020p Sittard)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26588 |
malen |
malen:
mālǝ (Q020p Sittard)
|
Graan fijnmaken met behulp van een molen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbreken, snijdenɛ. Het woordtype malen heeft in P 53, P 58, Q 77a en Q 83 naast de bovengenoemde algemene betekenis ook de specifieke betekenis ø̄de bewerking die de graankorrel ondergaat op het ɛmaalvlakɛ van de molensteenø̄. Vanderspickken (pag. 61) merkt daarover op: ø̄Als het graan tussen de maalstenen komt, wordt het eerst in het midden van de steen gebroken of gesneden en meer naar de buitenkant toe gewreven of gemalen.ø̄' [N O, 36a; JG 1a; Vds 4; Jan 8; Coe 8; Grof 17; monogr.]
II-3
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
mals:
mals (Q020p Sittard)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
man (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
man [RND], [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20154 |
man, manspersoon |
kerel:
kael (Q020p Sittard),
man:
man (Q020p Sittard),
manskerel:
manskael (Q020p Sittard),
mansmens:
mansminsj (Q020p Sittard),
manspersoon:
manspersoun (Q020p Sittard)
|
kerel || man || manskerel || manspersoon
III-2-2
|