21716 |
belastingbiljet |
belastingbrief:
belastingbreif (Q020p Sittard)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33489 |
bellefleur |
bellefleur:
geelrood: bellefleur
bellefleur (Q020p Sittard),
keulemannetje:
koelemenkes (Q020p Sittard),
ossenkop:
gebruikt voor het maken van "kroldebol", appelbollen
ossekop (Q020p Sittard),
schaapmuiltje:
sjaopmuulkes (Q020p Sittard)
|
appel, soort || appelsoort || bellefleur
I-7
|
33960 |
bellen aan het haam |
kloteren:
klōtǝrǝ (Q020p Sittard),
kloters:
klōteš (Q020p Sittard),
knoteren:
knōtǝrǝ (Q020p Sittard
[(ronde koperen bellen)]
)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bɛlǝ (Q020p Sittard)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloake poasche (Q020p Sittard),
gebroken pasen:
gebroake poasje (Q020p Sittard)
|
beloken Paschen [SGV (1914)] || Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (Q020p Sittard)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
32768 |
benamingen van de eg naar de trekkracht |
eenspannige [eg]:
ęi̯nšpɛnegǝ [eg] (Q020p Sittard)
|
Voor het tweede deel van de onderstaande termen zie men het lemma ''eg''. [div.; monogr.]
I-2
|
33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
aftands:
āftɛnš (Q020p Sittard),
aftands paard:
āftɛnš pē̜rt (Q020p Sittard),
graspaard:
grāspē̜rt (Q020p Sittard)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
bedompt (weer):
bedómp waer (Q020p Sittard),
benauwde dag:
eine benauwden daaj? (Q020p Sittard),
broeierig (weer):
bruierig (Q020p Sittard),
bruierig waer (Q020p Sittard),
bruiierig waer (Q020p Sittard),
bruijerig (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
bruijerig waer (Q020p Sittard),
doe ruiks het gras:
doe ruuks ⁄t graas (Q020p Sittard),
dompetig (weer):
dòmpetig waer (Q020p Sittard),
duf:
(duffer-dufste).
duf (Q020p Sittard),
flauw:
flauw (Q020p Sittard),
heldere lucht:
heldere lôg (Q020p Sittard),
laffe dag:
eine laffen daag (Q020p Sittard),
moddel:
moddel (Q020p Sittard),
moddelwarm:
móddelwerm (Q020p Sittard),
t blijft over]:
⁄t bruijt (Q020p Sittard),
vochtig (weer):
vòchtig waer (Q020p Sittard),
zoel (weer):
zoel (Q020p Sittard),
zwoel (weer):
zwuil waer (Q020p Sittard)
|
bedompt, benauwd || droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel, drukkend werm || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
benen wie een zicht:
bein wie ein zig (Q020p Sittard),
latten:
latte (Q020p Sittard),
onderdanen:
òngerdane (Q020p Sittard),
stelten:
sjtelte (Q020p Sittard),
stokken:
sjtekke (Q020p Sittard),
sjtekke van bein (Q020p Sittard),
taksbenen:
taksbein (Q020p Sittard)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|