25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
= 150 Sitt. kleine roeden.
morge (Q020p Sittard)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
mörge gebèèd (Q020p Sittard),
mörgegebêd (Q020p Sittard)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knooije (Q020p Sittard)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
kalk:
kalǝk (Q020p Sittard),
spijs:
špēs (Q020p Sittard),
špī.s (Q020p Sittard),
špīs (Q020p Sittard)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30009 |
mortel bereiden |
muurspijs maken:
mūršpēs mākǝ (Q020p Sittard),
ondereenmaken:
oŋǝręjnmākǝ (Q020p Sittard),
spijs maken:
(spijs) mākǝ (Q020p Sittard)
|
De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.]
II-9
|
30017 |
mortelbak |
speciebak:
[specie]bak (Q020p Sittard),
spijsbak:
[spijs]˱bak (Q020p Sittard)
|
Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.]
II-9
|
30008 |
mortelbed |
moolder:
mø̄ldǝr (Q020p Sittard
[(hoeveelheid mortel die op de kalkbaan wordt klaargemaakt)]
),
vracht spijs:
vrax špīs (Q020p Sittard),
één molen spijs:
ęjn mø̜̄lǝ špīs (Q020p Sittard),
één volle schurgkar:
ęjn vǫl šø̜rkar (Q020p Sittard)
|
De hoeveelheid mortel die in één keer wordt klaargemaakt. In Q 198 werd een hoeveelheid mortel bereid die voldoende was om 'vier stootskarren' ('vīr štutskarǝ') te vullen. De woordtypen 'één molen spijs' (Q 20) en 'één molen' (K 359, Q 83) wijzen op het gebruik van een cementmolen bij het maken van de mortel. Zie voor het woordtype 'malooi' (P 176b) ook het lemma 'Malooi' in wld ii.3, pag. 157. [N 30, 42; monogr.]
II-9
|
30016 |
morteldrager |
handlanger:
[handlanger] (Q020p Sittard)
|
De handlanger die speciaal belast is met het vervoeren van de aangemaakte mortel van de mortelplaats naar de metselaar. Vroeger werd daarvoor gebruik gemaakt van de mortelbak, tegenwoordig transporteert men de mortel doorgaans met behulp van een kruiwagen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 45a; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|
30011 |
mortelhak |
pletser:
plɛtšǝr (Q020p Sittard),
spijshak:
[spijs]hak (Q020p Sittard)
|
Hak waarmee de grondstoffen voor de verschillende mortels worden gemengd. Zie ook afb. 21. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 41c; monogr.]
II-9
|
30019 |
mortelkuip |
kalkton:
kalǝktǫn (Q020p Sittard),
spijskuip:
špēskūp (Q020p Sittard),
špī.skūp (Q020p Sittard),
špīskūp (Q020p Sittard)
|
Bak of kuip waar de metselaar mortel uit neemt tijdens het metselen. Het bestaat gewoonlijk uit een doorgezaagd olie- of teervat. [N 30, 46a; monogr.]
II-9
|