17860 |
bengelen |
bengelen:
bengele (Q020p Sittard)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19287 |
benieuwen |
benieuwen:
benuue (Q020p Sittard),
zich wonderen:
wónjere (Q020p Sittard)
|
benieuwen || zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
guts (water):
gótsj (Q020p Sittard),
gutsje (water):
(zie gótsj).
gutsjke (Q020p Sittard),
knapje:
(zie: knap).
knepke (Q020p Sittard),
knode (brood):
knao (Q020p Sittard),
kwak:
kwak (Q020p Sittard),
troep:
trop (Q020p Sittard),
zooi:
zooi (Q020p Sittard)
|
een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)] || hoeveelheid || hoeveelheid, eine knao brood || scheut water
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
beklenen:
bǝklē̜nǝ (Q020p Sittard),
met leem aansmeren:
met lęjm āšmērǝ (Q020p Sittard)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
18932 |
beredderen |
beredderen:
beredderen (Q020p Sittard),
in orde houden:
in oarde haauwte (Q020p Sittard)
|
beredderen [SGV (1914)] || zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29730 |
beregende steen |
beregende steen:
bǝrē̜.gǝndǝ štęjn (Q020p Sittard)
|
Vormelingen waar het tijdens het drogen op de baan op geregend heeft. Daardoor ontstaan er putjes in de klei, hetgeen in het gunstigste geval stenen van mindere kwaliteit opleverde. [monogr.]
II-8
|
29459 |
bereide klei |
leem:
lęjm (Q020p Sittard)
|
In Q 121 werd de klei met de hak bewerkt tot hij goed kneedbaar was. Men zei dan de klei teeg (tsi\x) was. [monogr.]
II-8
|
24918 |
bergtop |
kruin:
de kruun (Q020p Sittard),
top:
den tóp (Q020p Sittard),
(tuppe, tupke).
tup (Q020p Sittard),
topje:
töpkə (Q020p Sittard)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)] || top, tip
III-4-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bérrəch (Q020p Sittard)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
bericht:
bericht (Q020p Sittard)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|