21609 |
rijksdaalder |
knaak:
Van Dale: knaak, (volkst.) rijksdaalder.
knaak (Q020p Sittard),
paardsoog:
ei paesjaug (Q020p Sittard),
twee vijftig:
twee fieftig (Q020p Sittard)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
bao (Q020p Sittard),
koddebeier:
[beïnvloeding door de suggestie bij de vraagstelling?, RK]
koddebeier (Q020p Sittard),
veldwachter:
véldjwachter (Q020p Sittard)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
gendarm (Q020p Sittard)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
boog:
bǭx (Q020p Sittard)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (Q020p Sittard)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
rieme (Q020p Sittard),
rouwvriezen:
⁄t heit voew gevrore (Q020p Sittard)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
nevel:
nevel (roevaāsj) (Q020p Sittard),
rijm:
riem (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
rīēm (Q020p Sittard),
rijp:
riep (Q020p Sittard),
rouwvorst:
(nevel) roevaāsj (Q020p Sittard),
roevaosj (Q020p Sittard),
roevāōs (Q020p Sittard),
rouwvrost:
roevros (Q020p Sittard)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstaak:
bonesjtake (Q020p Sittard),
bonenstek:
boonesjtek (Q020p Sittard),
boonstek:
boonschtek (Q020p Sittard),
erwtenrijs:
ereteries (Q020p Sittard),
rijs:
ries (Q020p Sittard),
rieser (Q020p Sittard),
riezer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
rīēs (Q020p Sittard),
stiepje:
sjtiepkes (Q020p Sittard)
|
[ZND 23 (1937)]erwtenrijs || Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [N Q (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
25585 |
rijsplank |
plank:
plaŋk (Q020p Sittard)
|
De plank, planken of een rek waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b]
II-1
|
20817 |
rijst |
rijst:
ries (Q020p Sittard)
|
rijst
III-2-3
|