19572 |
sauslepel |
sauslepel:
sauslaepel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || sauslepel
III-2-1
|
21025 |
savooiekool |
groenmoes:
gruin mous (Q020p Sittard),
hoofd:
öt (Q020p Sittard),
savooi:
savooj (Q020p Sittard),
savooje (Q020p Sittard),
savoojə (Q020p Sittard),
səvoojə (Q020p Sittard),
savooie:
savooie (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
savooiekool:
savooie keul (Q020p Sittard),
savooiemoes:
savooije mous (Q020p Sittard),
sevoje mous (Q020p Sittard),
schelk:
ideosyncr.
sjelk (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
jonge reeds eetbare bladeren
sjelk (Q020p Sittard)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooiekoolblad || savoyekool || sluitkool
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
ei sjabeleir (Q020p Sittard),
ein scabeleier (Q020p Sittard),
ein sjabbelee:r (Q020p Sittard),
eine schabbeleier (Q020p Sittard),
en skappeleier (Q020p Sittard),
schabbeleir (Q020p Sittard),
schjabbelei‧r (Q020p Sittard),
sjabbeleier (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
sjabbeleijer (Q020p Sittard),
sjabelei:r (Q020p Sittard),
sjappelei:er (Q020p Sittard)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (Q020p Sittard)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schaafspenen:
šā(f)šp ̇ēn (Q020p Sittard),
spenen:
šp ̇ēn (Q020p Sittard)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
24744 |
schaafstro |
rattenstaart:
idiosyncr. Extract v/d stengel en bladeren werd gebruikt als bloedstelpend middel
rattesjtart (Q020p Sittard)
|
Schaafstro (equisetum hyemale). De scheden zijn zwart met een gele of wit-achtige dwarsband; de vliezige toppen der tanden vallen spoedig af, zodat de meeste tanden stomp zijn (kattestaart, paardestaart, kannewassen, veegkruid). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19507 |
schaal |
fruitschaal:
hollands
fruitsjaal (Q020p Sittard),
platte telder:
grote platten teijer (Q020p Sittard),
schaal:
sjaal (Q020p Sittard)
|
schaal [SGV (1914)] || schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
sxāl (Q020p Sittard)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
23631 |
schaalcollecte |
schaalcollecte:
sjoalkolek (Q020p Sittard)
|
Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31714 |
schaaldeel |
schaalplank:
šālplaŋk (Q020p Sittard)
|
Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.]
II-12
|