31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
schrobzeeg:
šrop˲zē̜x (Q020p Sittard)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
19411 |
schroeien |
aanbranden:
aangebrent (Q020p Sittard),
snerken:
šnerkə (Q020p Sittard)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
31961 |
schroeven |
schroeven:
šru.vǝ (Q020p Sittard)
|
Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
šruvǝndrēǝrt (Q020p Sittard
[(meervoud: šruvǝndrēǝš)]
)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
sjroakə (Q020p Sittard),
sjrokke (Q020p Sittard),
slinden:
sjlénje (Q020p Sittard),
slinden wie een wolf:
sjlènje wie ⁄ne wouf (Q020p Sittard),
vreten:
vraete (Q020p Sittard),
vreten (Q020p Sittard),
vrètə (Q020p Sittard),
vreten wie een schurendresser:
hae vrit wie eine sjuurendaisjert (Q020p Sittard)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken als een wolf || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || slokken
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
ideosyncr.
sjöbbe (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bleu (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
bloa (Q020p Sittard),
verlegen:
ook materiaal znd 21, 36
verlaege (Q020p Sittard)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)] || schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schuddelen:
šø̜dǝlǝ (Q020p Sittard),
slinger:
šleŋǝr (Q020p Sittard),
slingeren:
šleŋǝrǝ (Q020p Sittard)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33586 |
schudden van vruchten |
afschuddelen:
aafsjuddələ (Q020p Sittard),
schuddelen:
ideosyncr.
sjuddele (Q020p Sittard),
sjöddele (Q020p Sittard)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
19565 |
schuier |
borstel:
beusjtel (Q020p Sittard),
klederborstel:
kleierbeusjtel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kleijerbeuschtel (Q020p Sittard),
kleijerbeusjtel (Q020p Sittard)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|