e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slons (slodder?) del: del (Sittard), pros: prósj (Sittard), prosmadam: prósjmedam (Sittard), slodderzeel: sjlodderzeil (Sittard), slons: sjlons (Sittard), sjlūns (Sittard), sjlóns (Sittard), soptrien: soptrien (Sittard), toddel: tóddel (Sittard), tondel: tónjtel (Sittard) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || slons [SGV (1914)] || slordige vrouw || smerig wijf || totebel, slons || viezen del, vuile slons III-1-4
sloot, greppel boots: bootsj (Sittard), graaf: graaf (Sittard), grub: gröbbe (Sittard), gröp (Sittard), slak: (sjlakke, sjleske) "natte greppel  sjlak (Sittard), zijp: ziep (Sittard) sloot, greppel III-4-4
slootjespringen slakjespringen: Sub sjlak: greppel vol water, grachtje dat de afscheiding vormt tusschen twee weilanden.  sjlekske sjprénge (Sittard) Slootje springen. III-3-2
slordig slordig: sjlordig (Sittard), vadsig: fatsich (Sittard) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] || slordig III-1-4
slot slot: šlot (Sittard), šlǭt (Sittard) Het steenverband in het gewelf van de stookgangen. [monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-8, II-9
sluier voile (fr.): vāōl (Sittard), ook voor bruiden  vaol (Sittard), voiletje (<fr.): vöölke (Sittard) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar haar wie een stekel: hāōr wie eine sjtekel (Sittard), sluik haar: sloek haor (Sittard) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren sluimeren: sjloemere (Sittard, ... ), sjlòmmere (Sittard) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sjloepe (Sittard) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis sluis: sjloes (Sittard) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1