18977 |
slons (slodder?) |
del:
del (Q020p Sittard),
pros:
prósj (Q020p Sittard),
prosmadam:
prósjmedam (Q020p Sittard),
slodderzeel:
sjlodderzeil (Q020p Sittard),
slons:
sjlons (Q020p Sittard),
sjlūns (Q020p Sittard),
sjlóns (Q020p Sittard),
soptrien:
soptrien (Q020p Sittard),
toddel:
tóddel (Q020p Sittard),
tondel:
tónjtel (Q020p Sittard)
|
een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || slons [SGV (1914)] || slordige vrouw || smerig wijf || totebel, slons || viezen del, vuile slons
III-1-4
|
24953 |
sloot, greppel |
boots:
bootsj (Q020p Sittard),
graaf:
graaf (Q020p Sittard),
grub:
gröbbe (Q020p Sittard),
gröp (Q020p Sittard),
slak:
(sjlakke, sjleske) "natte greppel
sjlak (Q020p Sittard),
zijp:
ziep (Q020p Sittard)
|
sloot, greppel
III-4-4
|
22340 |
slootjespringen |
slakjespringen:
Sub sjlak: greppel vol water, grachtje dat de afscheiding vormt tusschen twee weilanden.
sjlekske sjprénge (Q020p Sittard)
|
Slootje springen.
III-3-2
|
19315 |
slordig |
slordig:
sjlordig (Q020p Sittard),
vadsig:
fatsich (Q020p Sittard)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] || slordig
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
šlot (Q020p Sittard),
šlǭt (Q020p Sittard)
|
Het steenverband in het gewelf van de stookgangen. [monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-8, II-9
|
18630 |
sluier |
voile (fr.):
vāōl (Q020p Sittard),
ook voor bruiden
vaol (Q020p Sittard),
voiletje (<fr.):
vöölke (Q020p Sittard)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
haar wie een stekel:
hāōr wie eine sjtekel (Q020p Sittard),
sluik haar:
sloek haor (Q020p Sittard)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
sjloemere (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
sjlòmmere (Q020p Sittard)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
sjloepe (Q020p Sittard)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21174 |
sluis |
sluis:
sjloes (Q020p Sittard)
|
de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)]
III-3-1
|