19972 |
strijkgoed |
strijk:
sjtriek (Q020p Sittard)
|
strijkgoed
III-2-1
|
19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
sjtriekieser (Q020p Sittard),
sjtriekiezer (Q020p Sittard)
|
strijkijzer || Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22085 |
stro |
struu:
štrø̄ (Q020p Sittard)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
33126 |
stro binden |
binden:
bęnjǝ (Q020p Sittard)
|
Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.]
I-4
|
20088 |
strobloem |
strobloem:
sjtreubloum (Q020p Sittard)
|
strobloem
III-2-1
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
sjlee [tɛ̄nj (Q020p Sittard),
star:
sjtaer (Q020p Sittard),
zuur:
zoer (Q020p Sittard)
|
niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] || sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef (een ~ man) [SGV (1914)]
III-2-3, III-3-1
|
32988 |
strohalm |
spiertje:
šp˙irkǝ (Q020p Sittard)
|
In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13]
I-4
|
33856 |
strompelend lopen bij het aantrekken |
struikelen:
štrūkǝlǝ (Q020p Sittard)
|
[N 8, 62k, 73, 79 en 80]
I-9
|
24636 |
stronk van de knotwilg |
stok:
ideosyncr.
stok (Q020p Sittard)
|
Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
stronk:
štrūŋk (Q020p Sittard),
vot:
vot (Q020p Sittard)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|