18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (Q020p Sittard)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20893 |
tongenworst |
tongenworst:
van rundertong
tóngewoosj (Q020p Sittard)
|
tongeworst
III-2-3
|
25850 |
tonnen |
afvullen:
āfvølǝ (Q020p Sittard)
|
Het bier in tonnen of vaten doen. [N 35, 90; monogr.]
II-2
|
32056 |
toogpin |
pen:
pęn (Q020p Sittard),
toogpin:
tōxpen (Q020p Sittard)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
toonbank (Q020p Sittard),
winkelbank:
winkelbank (Q020p Sittard)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)] || toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
31692 |
top van de boom |
doude:
dǫw (Q020p Sittard)
|
Vgl. ook afb. 1c. Zie voor de woordtypen doude en doudehout uit respectievelijk Sittard (Q 20), Klimmen (Q 111), Meeswijk (L 424) en Schinnen (Q 32) ook het RhWb I, kol. 1388, s.v. Dolde, ø̄Baumwipfelø̄, en voor het woordtype sop uit Meeuwen (L 364) wnt XIV, kol. 2529, s.v. ɛsop IIIɛ, ø̄topø̄.' [N 50, 7c; N 75, 86b; monogr.]
II-12
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
t hāenke (Q020p Sittard)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
spits:
de spits (Q020p Sittard)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kèrkklok (Q020p Sittard)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24256 |
torenvalk |
torenvalk:
taorevalk (Q020p Sittard),
toorevalk (Q020p Sittard),
tòòrevalk (Q020p Sittard)
|
torenvalk || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|