e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bleek, flets zien bleekjes uitzien: hae zut bleikskes oet (Sittard) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleke steen (een) bleke: blęjkǝ (Sittard), bleke brik: blęjkǝ brek (Sittard) Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.] II-8
blij blij: blie (Sittard, ... ) blij [SGV (1914)] || blij, verheugd III-1-4
blijven hangen, blijven plakken plakken: plekke (Sittard) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blieve (Sittard), wachten: wachten (Sittard) ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend gebit vol gebeet: vǫl gebēt (Sittard) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9
blik blik: blē̜k (Sittard) Vertind dun plaatstaal, bladmetaal. [monogr.] II-11
blikaars kipaars: de kipbaasj (Sittard) Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)] III-1-2
bliksem, bliksemflits bliksem: bliksem (Sittard), bliksəm (Sittard), bliks⁄m (Sittard), bliksemschicht: bliksumsjich (Sittard), eine bliksemsjich (Sittard), bliksemstraal: een bliksemsjtraol (Sittard), slang: een sjlang (Sittard), vuurstraal: ein vuursjtraōl (Sittard), weerlicht: waerleich (Sittard) bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemflits, weerlicht || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4
bliksemafleider bliksemafleider: bliksemaafleiër (Sittard) Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)] III-2-1