17987 |
bleek, flets zien |
bleekjes uitzien:
hae zut bleikskes oet (Q020p Sittard)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
(een) bleke:
blęjkǝ (Q020p Sittard),
bleke brik:
blęjkǝ brek (Q020p Sittard)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
blie (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
blij [SGV (1914)] || blij, verheugd
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekke (Q020p Sittard)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q020p Sittard),
wachten:
wachten (Q020p Sittard)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
vol gebeet:
vǫl gebēt (Q020p Sittard)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
19696 |
blik |
blik:
blē̜k (Q020p Sittard)
|
Vertind dun plaatstaal, bladmetaal. [monogr.]
II-11
|
18109 |
blikaars |
kipaars:
de kipbaasj (Q020p Sittard)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q020p Sittard),
bliksəm (Q020p Sittard),
bliks⁄m (Q020p Sittard),
bliksemschicht:
bliksumsjich (Q020p Sittard),
eine bliksemsjich (Q020p Sittard),
bliksemstraal:
een bliksemsjtraol (Q020p Sittard),
slang:
een sjlang (Q020p Sittard),
vuurstraal:
ein vuursjtraōl (Q020p Sittard),
weerlicht:
waerleich (Q020p Sittard)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemflits, weerlicht || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemaafleiër (Q020p Sittard)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|