24996 |
uitgieten |
schenken:
sjenke (Q020p Sittard)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17854 |
uitglijden |
uitlitsen:
oetlitsje (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28972 |
uithalen van de doorslagsteken |
uittrekken:
ūttrękǝ (Q020p Sittard)
|
Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b]
II-7
|
21386 |
uithoren |
met de leugens achter de waarheid komen:
mit de leuges achter de waarheid komme (Q020p Sittard),
uitvissen:
oetvösje (Q020p Sittard)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
29769 |
uitkruiers |
uitschurgers:
ūtšø̜rǝgǝš (Q020p Sittard)
|
Arbeiders die de gebakken stenen uit de steenoven naar het tasveld brachten. De in dit lemma opgenomen termen zijn zowel voor de veldoven als voor de ringoven van toepassing. [N 98, 126; N 98, 155; monogr.]
II-8
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetlegge (Q020p Sittard)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33220 |
uitlopers van kuilaardappelen |
lange scheuten:
laŋ šø̄t (Q020p Sittard)
|
In een enkel geval wijkt de benaming voor uitlopers van aardappelen die in de kuil of kelder liggen opgeslagen af van de opgaven voor aardappelscheut in het algemeen, die in het lemma Scheut zijn behandeld. Hier staan alleen de van Scheut afwijkende opgaven bijeen. [N M, 17a; monogr.]
I-5
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
uittellen:
Oettëlle, wae t eesjten is: aftellen, wie de eerste is.
oettëlle (Q020p Sittard),
vgl. pag. 275: Uittellen, aftellen.
oettëlle (Q020p Sittard)
|
[Uittellen]. || Uittellen, aftellen.
III-3-2
|
18311 |
uitneembaar frontje |
befje:
befke (Q020p Sittard),
frontje:
fruntje (Q020p Sittard),
inzetseltje:
inzetselke (Q020p Sittard)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
neue (Q020p Sittard)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|