id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34187 | uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri | lijf uitwerpen: lijf uitwerpen (Sittard) | Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.] I-11 |
23122 | uitroep bij knikkerspel | vooreuf: veureuf! (Sittard), De speler moet dan opnieuw aan de beginstreep ("euf") beginnen. veureuf (Sittard) | Uitroep bij het knikkeren als de knikker (sjeitmeisj) of ööf in het potje terecht komt, en de speler daarom opnieuw aan de beginstreep (ööf) moet beginnen. || Uitroep bij het knikkeren als de schietknikker in het potje terecht komt. III-3-2 |
21445 | uitschelden | schelden: sjejje (Sittard), uitschelden: oetsjelden (Sittard) | iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] III-3-1 |
34349 | uitslag vertonend | brennetig: brɛnǝtex (Sittard) | Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12 |
22343 | uitsliepen | sliepuit doen: eemes sjliep oe‧t doo:n (Sittard), sliepoet doon (Sittard), uitsliepen: oetschliepe (Sittard), oetsjliepe (Sittard), oe‧tslie‧pe (Sittard) | uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2 |
21787 | uitsluitsel | laatste woord: het lèste woord (Sittard) | een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)] III-3-1 |
23660 | uitstalling van het allerheiligste | uitstelling van het allerheiligste: oetsjtelling ùt allerhèlligste (Sittard) | Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23424 | uitstallingstroon | troon: troon (Sittard) | De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3 |
34590 | uitstekende delen van de trekschei | tappen/zapfen: sapǝ (Sittard [(enkelv sap)] ) | De delen van de trekschei waaraan de strengen bevestigd worden. [N 17, 25b; N G, 58c] I-13 |
18925 | uitstellen | uitstellen: oetsjtèlle (Sittard) | iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4 |