18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oetvluch (Q020p Sittard)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29925 |
uitvoerder |
baas:
bās (Q020p Sittard),
uitvoerder:
ūt˲vø̄rdǝr (Q020p Sittard),
voorman:
vø̄rmanǝ (Q020p Sittard)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flat:
flat (Q020p Sittard),
flater:
flātǝr (Q020p Sittard),
koeflater:
kou̯flātǝr (Q020p Sittard)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
30051 |
uitzetplanken |
beschot:
bǝšǫt (Q020p Sittard),
planken:
plɛŋk (Q020p Sittard)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
builen:
bȳǝlǝ (Q020p Sittard),
zeven:
zēvǝ (Q020p Sittard)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
21387 |
unster |
ponder:
punjer (Q020p Sittard)
|
unster (balans) [SGV (1914)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
zeik:
zęi̯k (Q020p Sittard)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
zeiken:
zęi̯kǝ (Q020p Sittard)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
25268 |
vaan, maat van 4 à 5 liter bier |
vaan:
(vaane-vaenke).
vaan (Q020p Sittard)
|
oude biermaat van vier kan of vijf liter
III-4-4
|
22465 |
vaandel |
drapeau (fr.):
t Zoeplépke"of het vaandel van de Sittardse schutterij was blauw en wit geblokt, waarin een rond gouden veld, waarop een kroon met drie fleurons en zwart slangenkruis.
drappoo (Q020p Sittard),
vaan:
vaan (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] || Fr. drapeau, vaandel. || Vaan, vlag. || Vaandel, vlag.
III-3-2
|