20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (Q020p Sittard),
smout:
sjmaut (Q020p Sittard),
oorsmeer
sjmaut (Q020p Sittard),
varkensvet:
vɛrkəsvɛt (Q020p Sittard)
|
gesmolten reuzelvet || gesmolten varkensvet || reuzel [DC 17 (1949)] || smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
20594 |
vast |
uitgedroogd:
oetgədreugd (Q020p Sittard)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25385 |
vaste bloedmassa |
klonters:
kløntǝš (Q020p Sittard)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
kraag:
kraag (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
koot:
kōt (Q020p Sittard)
|
Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q020p Sittard)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
Vastelaovend (Q020p Sittard),
vasteloavend (Q020p Sittard),
vastəloͅ.vənt (Q020p Sittard),
Vastelaovent saame: groet in de carnavalstijd.
vastelaovent (Q020p Sittard)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)] || Vastenavond, carnaval.
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesteldaag (Q020p Sittard)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (Q020p Sittard)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vāt (Q020p Sittard)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|