e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkensvet reuzel: reuzel (Sittard), smout: sjmaut (Sittard), oorsmeer  sjmaut (Sittard), varkensvet: vɛrkəsvɛt (Sittard) gesmolten reuzelvet || gesmolten varkensvet || reuzel [DC 17 (1949)] || smout [SGV (1914)] III-2-3
vast uitgedroogd: oetgədreugd (Sittard) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vaste bloedmassa klonters: kløntǝš (Sittard) In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.] II-1
vaste boord kraag: kraag (Sittard, ... ) kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
vaste uitwerpselen koot: kōt (Sittard) Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11
vaste voer- en drinkbak krib: krøp (Sittard) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vastenavond vastelavond: Vastelaovend (Sittard), vasteloavend (Sittard), vastəloͅ.vənt (Sittard), Vastelaovent saame: groet in de carnavalstijd.  vastelaovent (Sittard) vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)] || Vastenavond, carnaval. III-3-2
vastendag vasteldag: vesteldaag (Sittard) vastendag [SGV (1914)] III-3-3
vastentijd vasten: vaste (Sittard) vasten [SGV (1914)] III-3-3
vat, ton vat: vāt (Sittard) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12