18373 |
veel te grote schoen |
bedelschoen:
baedelsjoon (Q020p Sittard),
boot:
beut (Q020p Sittard)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
fladderboks:
fladderboks (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
flodderboks:
flodderboks (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
flodderbóks (Q020p Sittard)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || flodderbroek
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
gulzigaard:
gulzigaard (Q020p Sittard),
schranser:
sjranser (Q020p Sittard),
slokdarm:
sjlókderm (Q020p Sittard),
vreetbeest:
vraetbees (Q020p Sittard),
Hae vrit zich ?t vel vas: hij eet zich dik en rond Hae vrit wie ?ne sjuurendaesjert: hij eet, wat hij kan Geer vraet mich de naam Jeezes van de taofel aaf: jullie eten alles op Ich vraet ?m op mit hoet en haor: ik lust hem rauw Hae is krank en óngezónjt, mer vrit wie ?ne sjaopshónjt: simultant Zich opvraete va gif: barsten van woede
vraetbees (Q020p Sittard),
vreetkuil:
vréétkŭŭjel (Q020p Sittard),
vreetzak:
vraetzak (Q020p Sittard),
vréétzàk (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || slokop || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)] || vreetzak
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
broek:
brǫwk (Q020p Sittard),
kwelm:
kwɛlm (Q020p Sittard),
zomp:
zomp (Q020p Sittard)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
24613 |
veenbes |
moerbel:
Vaccinium oxycoccus
mórbel (Q020p Sittard)
|
veenbes
III-4-3
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
braakland:
brāklantj (Q020p Sittard),
turf:
turf (Q020p Sittard)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
vaer (Q020p Sittard),
vèèr (Q020p Sittard),
dim. vaerke
vaer (Q020p Sittard)
|
veer || veer, pen, pluim || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
vaer (Q020p Sittard),
vêr (Q020p Sittard)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34282 |
veevoer verzamelen |
kruiden:
kruǝ (Q020p Sittard),
uittrekken:
ūttrękǝ (Q020p Sittard)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
33358 |
veevoerkookketel |
sopketel:
sǫpkē̜ ̞tǝl (Q020p Sittard)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|