20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blaodwosj (Q020p Sittard),
blautwoosj (Q020p Sittard),
bloou̯dwoosj (Q020p Sittard),
bloudwoosj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
bloutwoosch (Q020p Sittard),
bloutwoosj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
bluutwoo.sj (Q020p Sittard),
wordt gebakken
bloudwoosj (Q020p Sittard),
poettes:
p‧utəs (Q020p Sittard)
|
bloed met spek en boekweitmeel || bloedworst [N 06 (1960)], [ZND 21 (1936)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
eigen spellingsysteem
bloadzuuger (Q020p Sittard),
idiosyncr.
bloödzuuger (Q020p Sittard),
bloedzuiker:
Veldeke
bloudzuker (Q020p Sittard),
bloedzuikerd:
bloutzuukert (Q020p Sittard),
echel:
echel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
ächel (Q020p Sittard),
èchel (Q020p Sittard),
Veldeke
echel (Q020p Sittard)
|
bloedzuiger [N 26 (1964)], [SGV (1914)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloei:
blui (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
bluij (Q020p Sittard),
blø̜i̯ (Q020p Sittard),
gebloeits:
Hdu. Geblüt
gəbluits (Q020p Sittard)
|
bloei || Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4, III-4-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
bleujə (Q020p Sittard),
blø̜̄i̯ǝ (Q020p Sittard)
|
bloeien || De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4, III-4-3
|
20718 |
bloem |
bloem:
blaom (Q020p Sittard),
bloum (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
blǫwm (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
(Boven de Ø staat nog een ^, deze combinatie is niet te maken).
blóówəm (Q020p Sittard),
het fijnste van het meel bloem van gemalen kruiden etc.
bloum (Q020p Sittard)
|
bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, II-3, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blaum (Q020p Sittard),
blo.mə (Q020p Sittard),
bloo:m (Q020p Sittard),
blou:m (Q020p Sittard),
bloum (Q020p Sittard),
bloume mv (Q020p Sittard),
blôôwem (Q020p Sittard),
bloemetje:
bluimkə (Q020p Sittard),
blumke (Q020p Sittard),
blömkə (Q020p Sittard)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
tarwemeel:
tɛrvǝmē̜l (Q020p Sittard)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
24629 |
bloembol |
bol:
ideosyncr.
bol (Q020p Sittard),
böl (Q020p Sittard)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
tuin:
toen (Q020p Sittard)
|
[Willems (1885)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
knop:
ideosyncr.
knop (Q020p Sittard)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|