17769 |
vingerlid |
kootje:
koot (Q020p Sittard)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q020p Sittard),
B.v. blief mit dien fikke daovan.
fikke (Q020p Sittard),
tien geboden:
10 gebāō (Q020p Sittard),
B.v. hauwt dien 10 gebode get thoes.
10 gebode (Q020p Sittard),
zoekvinger:
zoekvinger (Q020p Sittard)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
boukvenk (Q020p Sittard),
(boek)vink
boukvenk (Q020p Sittard),
boekvink
bou:kfèngk (Q020p Sittard),
fringilla coelebs, ook wel pinkert. Zie ook aantekening over het vinken vangen, "boukfenke"o.c.
boukfénk (Q020p Sittard),
men onderscheidt: takkeling (vink jonger dan een jaar), pen (zelf grootgebrachte vogel) en vraeme (elders gevangen vink
boukvènk (Q020p Sittard),
kwakerd:
bosvink; op grond van BS 256 ondergebracht bij de "gewone vink
kwaakert (Q020p Sittard),
pinkerd:
pinkert (Q020p Sittard),
takkeling:
takkling (Q020p Sittard),
vink:
vénk (Q020p Sittard)
|
takkeling, jonge vink || vink || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
flier:
idiosyncr.
vlier (Q020p Sittard),
violier:
idiosyncr.
vlier (Q020p Sittard)
|
[N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
schromp:
NB sjrumpe: krassen, schrompen.
sjrump (Q020p Sittard),
NB sjrumpe: vioolspelen; krassen.
sjrump (Q020p Sittard),
tromp:
trump (Q020p Sittard),
viool:
fiool (Q020p Sittard),
viool (Q020p Sittard),
NB pag. 99: fijoolis, violist.
fejool (Q020p Sittard)
|
2. Viool (muziekinstrument). || Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Viool.
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
maarts viooltje:
meerts fijeulke (Q020p Sittard),
pense (fr.):
viola tricolor, fr. pensée
pansees (Q020p Sittard),
pensèe:
Fr. pensée Viola tricolor
pansees (Q020p Sittard),
viool:
fiool (Q020p Sittard),
viooltje:
fajeulke (Q020p Sittard)
|
driekleurig viooltje
I-7, III-2-1
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vösj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
vösje (Q020p Sittard),
Dat is boter aan eine voele vösj gesjmeerd"(boter aan de galg...)
vösj (Q020p Sittard)
|
vis || visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] || vissen
III-4-2
|
24402 |
visaas |
snoekenvisje:
sjnoukevösjke (Q020p Sittard),
voer:
vouer (Q020p Sittard)
|
aas [SGV (1914)] || aasvisje voor de snoekvangst
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgaard:
vösjgaert (Q020p Sittard),
visgarde:
vösjgaert (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
vøͅsjgɛ̄rt (Q020p Sittard)
|
hengelroede || Hengelroede. || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2, III-4-2
|
22852 |
viskorf |
aalskorf:
eelskörf (Q020p Sittard),
viskorf:
vösjkörf (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
aalkorf || beun (vischkast) [SGV (1914)]
III-3-2, III-4-2
|