33268 |
voederwikke |
wikke(n):
wekǝ (Q020p Sittard)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
bikken:
bikke (Q020p Sittard),
eten:
aete (Q020p Sittard),
ééte (Q020p Sittard),
in deze lijst is geen spellingsysteem gevolgd door de enqueteur
eiëte (Q020p Sittard),
etenswaar:
Aetes en drénkes waar höl euver tröl: eten en drank in overvloed
aeteswaar (Q020p Sittard),
gevreets:
gevraets (Q020p Sittard),
kost:
kos (Q020p Sittard),
Hae haet de kos veur ?t aete: zijn levensonderhoud kost hem geen cent
kos (Q020p Sittard),
manger (fr.):
manzjee (Q020p Sittard),
menage:
menaasj (Q020p Sittard),
spijs:
spies (Q020p Sittard),
varkensvoer:
vɛrkəsvoͅu̯ər (Q020p Sittard),
vreet, de -:
vréet (Q020p Sittard)
|
eetwaar || kost || slecht of onsmakelijk eten || voedsel || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30159 |
voeg |
voeg:
vǫwx (Q020p Sittard)
|
De ruimte tussen de metselstenen van een bouwwerk die met voegmortel wordt gevuld. Men onderscheidt doorgaande voegen in de lengterichting van het metselwerk, de lintvoegen, en de voegen die daar loodrecht op staan, de stootvoegen. [N 32, 29a; monogr.]
II-9
|
30158 |
voeger |
voeger:
vǫwgǝr (Q020p Sittard)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|
30168 |
voegkrabber |
krabber:
krabǝr (Q020p Sittard),
uitkratser:
ūtkratsǝr (Q020p Sittard),
voegkratser:
vǫwxkratsǝr (Q020p Sittard)
|
IJzeren haak met handvat waarmee voegen worden uitgekrabd. Zie ook afb. 49b. Van Houcke (pag. 423) merkt over de 'voegkrabber' op: ø̄Dient om de voegen open te maken opdat het voegwerk deugdelijk zij, doordien de mortel dieper in de openstaande voeg kan gestreken worden.ø̄ Voegwerk verwijderen met behulp van het voegijzer werd in P 176 'uitkitsen' ('ātkitsǝ') genoemd. [N 30, 8e]
II-9
|
30163 |
voegmortel |
fijne specie:
fīn špēsi (Q020p Sittard),
voegspijs:
vǫwxšpēs (Q020p Sittard),
vǫwxšpīs (Q020p Sittard)
|
De mortel die wordt gebruikt bij het voegen van metselwerk. Voor voegwerk aan gevelmuren wordt doorgaans een zo schraal mogelijke specie gebruikt. Te vette voegspecie heeft tot gevolg dat deze na het drogen sterk gaat krimpen waardoor, vooral bij vorst, de voeg zal uitvallen. Om voegspecie te maken gebruikte men in P 176 'voegzavel' ('vuxzǭvǝl') of 'molzavel' ('mǫlzǭvǝl'), zand uit Mol. [N 30, 38e; monogr.; div.]
II-9
|
30164 |
voegspijker |
voeger:
vǫwgǝr (Q020p Sittard),
voegijzer:
vǫwx˱īzǝr (Q020p Sittard)
|
Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a]
II-9
|
34280 |
voer |
voer:
fǫu̯ǝr (Q020p Sittard),
vou̯r (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
vōu̯ǝr (Q020p Sittard)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vri (Q020p Sittard)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vǫwreŋ (Q020p Sittard)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|