18248 |
borstspeld |
broche (fr.):
brosj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
knipspang:
knipsjpang (Q020p Sittard),
spang:
sjpang (Q020p Sittard)
|
broche || speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] || veiligheidsspeld
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
boozem (Q020p Sittard),
bozem (Q020p Sittard),
frontje:
fruntje (Q020p Sittard)
|
borststuk aan een boezelaar of schort || borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borsthaam:
broshām (Q020p Sittard),
plathaam:
plathām (Q020p Sittard)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (Q020p Sittard)
|
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18528 |
borstzak(je) |
borsttasje:
borstesjke (Q020p Sittard)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
boš (Q020p Sittard),
buš (Q020p Sittard)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
bussel:
bussəl (Q020p Sittard),
ideosyncr.
bössel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
24669 |
bosanemoon |
anemoon:
ranunculaceae, soortnaam
annemoon (Q020p Sittard),
windbloem:
idiosyncr. omdat de blaadjes vlug af-vallen
wéntjbloum (Q020p Sittard)
|
anemoon || Bosanemoon (anemone nemorosa). Een 5 tot 25 cm hoge plant met lange kruipende wortelstok; de gewone bladeren zijn handvormig gedeeld, langgesteeld, aan de stengel 3 handvormig samengestelde, langgesteelde omwindselbladeren in een krans; de bloemen groeien [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20734 |
bosbessenvlaai |
arbelenvla:
òrbelevlaa (Q020p Sittard),
malberenvla:
malberevla (Q020p Sittard),
morbelenvlaai:
(moerbeien zwarte.
mòrbelevla (Q020p Sittard),
orbeltenvlaai:
orbeltevla (Q020p Sittard),
órbeltevlaa (Q020p Sittard)
|
bosbessenvla || Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q020p Sittard),
struif:
štruf (Q020p Sittard)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|