e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broekspijp boksenpijp: boksepiep (Sittard, ... ), bóksepiep (Sittard), bokspijp: bokspiepe (Sittard) broekspijp || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenriem: boksereim (Sittard, ... ), bóksereim (Sittard), buikriem: (boek)reim (Sittard), boekreim (Sittard), spansriem: sjpansreim (Sittard) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || broekriem III-1-3
broekzak achter vottasje: vottesjke (Sittard), vottentas: vottetesj (Sittard, ... ), vottentasje: votteteske (Sittard) achterzak || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij boksentas: boksetes (Sittard), boksetesj (Sittard, ... ), bóksetesj (Sittard) broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broeder: brouer (Sittard), brouwer (Sittard), broer: brouer (Sittard), brour (Sittard) broeder [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] || broer, Waar woont je broer ook weer? [N I (1964)] III-2-2
brokje klei kerpje: kɛrǝpkǝ (Sittard) Brokje klei dat is achtergebleven in de hoek van een neergeslagen vorm. [N 98, 84; monogr.] II-8
brokkelhoef sprokvoeten: šprǫkvø̜̄i̯t (Sittard), weke voeten: węi̯kǝ vø̜̄i̯t (Sittard) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
brommen, zoemen van een insect brommen: brŭmme (Sittard) brommen [SGV (1914)] III-4-2
brompot brompot: brompot (Sittard) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
bromtol huildop: den uuldop opzette (Sittard), uuldop (Sittard, ... ), [NB huule: huilen]  huuldop (Sittard), Het eigenlijke "huuldop"is i.v.m. de in het Sittards dialect zeer labiele h tot "uuldop"geworden.  uuldop (Sittard), vgl. pag. 439: Bromtol.  den uuldop opzëtte (Sittard) [Bromtol]. || Al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]. [N 88 (1982)] || Bromtol. || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 88 (1982)] III-3-2