31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentǝr (Q206p Slenaken)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
17565 |
huid |
huid:
hoet (Q206p Slenaken)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q206p Slenaken)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enšpanǝ (Q206p Slenaken)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋk (Q206p Slenaken),
jŏnk (Q206p Slenaken)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bagje:
bɛkskǝ (Q206p Slenaken)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
19791 |
kaars |
kaars:
ke̝ͅts (Q206p Slenaken)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:tə (Q206p Slenaken)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kîês (Q206p Slenaken)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
ballen:
balə (Q206p Slenaken)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|