e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Smakt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoorsteen schouw: sxǫw (Smakt) Hoge, gemetselde koker met één of meer kanalen, die dient om de rookgassen van een vuurhaard door middel van luchttrek buiten het gebouw af te voeren. Buitendaks wordt de schoorsteen tot boven de nok opgemetseld om geen last te hebben van valwinden die de rook in de kanalen kunnen terugdrijven. De schoorsteen wordt doorgaans afgedekt met een kap. Zie ook het lemma 'Schoorsteenkap'. In dit en de volgende lemmata wordt met de term 'schoorsteen' vooral de kamerschoorsteen bedoeld, een van baksteen opgetrokken rookleiding met mantel voor het inbrengen van de afvoerpijp van een losse kachel of haard. De kamerschoorsteen bestaat uit de stoel, het benedengedeelte waarvoor de kachel of haard wordt geplaatst, met daarboven de boezem waarin de verschillende rookkanalen zijn aangebracht. Het onderste gedeelte van de boezem wordt gewoonlijk met een houten of marmeren schoorsteenmantel bekleed, terwijl de bovenboezem wordt beraapt en √≤f afgepleisterd √≤f behangen. Om ruimte te sparen wordt een kamerschoorsteen soms in een hoek van het vertrek gemetseld. In Q 1 werd een dergelijke constructie een 'hoekschouw' ('hok'̄xō') genoemd. In Q 121 werd de schoorsteen tegelijk met het optrekken van de kelderwanden opgetrokken. Men noemde dit: 'een kamin voorbouwen' ('enǝ kamīn vȳrbǫwǝ'). Om verzekerd te zijn van een goede trek werd de binnenzijde van de schoorsteen ruw met specie bepleisterd. Deze werkzaamheden werden 'uitsmeren' ('ūsšmīrǝ') genoemd. [S 32; Gi 2, I; N 32, 25a; A 28, 22d; L 12, 9; monogr.; Vld.] II-9
schors (alg.) boomschaal: boeëmschaal (Smakt) boombast III-4-3
schorseneer schorseneer: schorsenieër (Smakt) schorseneer I-7
schotel aardappelenschotel: Hieruit werde vroeger gezamelijk de warme aardappelen gepikt  aerpel(e)schòttel (Smakt), schotel: schòttel (Smakt) ondiepe tinnen schotel || schotel III-2-1
schoteltje theeschoteltje: thieëschuttelke (Smakt) theeschoteltje III-2-1
schraag schraag: sxrāx (Smakt) Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] II-12
schraapstaal schraapstaal: sxrapstǭl (Smakt) Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.] II-12
schranklatten kruislatten: kryslatǝ (Smakt) Dwarslatten die overhoeks op stijl en bovendorpel van het kozijn gespijkerd worden om te voorkomen dat het tijdens het vervoer uit de haakse stand zakt. De schranklatten worden verwijderd nadat het kozijn in de muur is ingemetseld. [N 55, 17a-b; monogr.] II-9
schransen inladen: As t már vur niks is, han hij beter ienlaaje as óplaaje: als het maar gratis is, kan hij beter eten dan werken  ienlaaje (Smakt), schransen: sxrānsə (Smakt), spaden: spaaje (Smakt), vreten: vraete (Smakt) flink eten || het nuttigen van voedsel || schransen || veel eten naar binnen werken III-2-3
schreeuwen kwieken: kwīkǝ (Smakt) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12