18986 |
haast hebben |
zijn eigen haasten:
zien aege hoste (L212a Smakt),
zijn eigen spoeden:
zien aege spoeje (L212a Smakt)
|
spoeden, haasten || zich haasten, zich spoeden
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
hósteg (L212a Smakt)
|
haastig, overijld
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
ektis:
eektés (L212a Smakt)
|
hagedis
III-4-2
|
25143 |
hagelbui |
hagelbui:
hagelbuuj (L212a Smakt)
|
hagelbui
III-4-4
|
19692 |
hakmes |
heep:
Dén/die is mit de hieëp gemákt: die persoon is foeilelijk Zò bòt as \'n hieëp: zeer bot zijnde Ok d\'n diksten aekenboeëm velt dur \'n hieëp: grote zaken worden ook volbracht met kleine middelen
hieëp (L212a Smakt)
|
hakmes
III-2-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
halfbruūr (L212a Smakt)
|
halfbroer, stiefbroer
III-2-2
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
aar:
[aar] (L212a Smakt)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
scheenk (L212a Smakt),
As ennen bo‰r t spek òp hit, göt hij án de schaenk: Het beste voor het laatst bewaren "Iederieën ziene smaak"zaej Hendrikske en toe sneejde hij zien aege t mager uut de schaenk
schaenk (L212a Smakt)
|
ham
III-2-3
|
31934 |
handboor, fretboor |
schroefboor:
sxrūf˱bōr (L212a Smakt)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|