20950 |
klokhuis |
appelenkroos:
apələkruəs (L212a Smakt),
áppel(e)kroeës (L212a Smakt),
appelkroos:
apəlkruəs (L212a Smakt),
kroos:
kroeës (L212a Smakt)
|
klokhuis
I-7, III-2-3
|
24651 |
klokje (alg.) |
weiklokje:
campanula patula
wejklökske (L212a Smakt)
|
weideklokje
III-4-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klōmp (L212a Smakt)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
32352 |
klompenmaker |
klompenmaker:
klōmpǝmē̜kǝr (L212a Smakt)
|
De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.]
II-12
|
32448 |
klompriem |
klompenbandje:
klōmpǝbē̜ntjǝ (L212a Smakt),
tuigleer:
tȳxlē̜r (L212a Smakt)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
32449 |
klompspijkertje |
klompennagel:
klōmpǝnāgǝl (L212a Smakt)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
kloontere (L212a Smakt)
|
klonteren
III-2-3
|
19405 |
klopper, garde |
kloprijsje:
klopriēske (L212a Smakt),
rijsje:
Van dunne geschilde berketakjes maakte men vroeger een bundeltje en dit gebruikte men dan als garde
riēske (L212a Smakt)
|
soort garde || voorloper van de moderne garde, klopper
III-2-1
|
20900 |
kluiven |
afkluiven:
De böt áfkluuëve
áfkluuëve (L212a Smakt)
|
afkluiven
III-2-3
|
24186 |
kneu |
heimourik:
haejmawwerik (L212a Smakt)
|
heikneutje
III-4-1
|