e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Smakt

Overzicht

Gevonden: 1514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuipersbedrijf kuiperij: kȳpǝrēj (Smakt) Het bedrijf waar men houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [monogr.] II-12
kuipersbies, -lis bies: bīs (Smakt) De plant uit de cypergrassenfamilie (Scirpus) die tussen de bodemplanken en tussen kroos en bodem van vaten wordt aangebracht om deze waterdicht te maken. De biezen worden voor gebruik geweekt, gekloofd en van het merg ontdaan. De kieren in een vat worden met biezen gedicht, gaatjes worden met biezenpropjes gesloten. Zie ook het lemma ɛpropje biezenɛ. In een deel van het onderzoeksgebied wordt vooral de lis als dichtingsmateriaal gebruikt. Het wnt VIIII, kol. 521 geeft s.v. (kuiper) de samenstelling (kuiperslisch) als benaming voor de gele lis (Iris Pseudacorus) en vermeldt daarbij dat de bladeren van deze plant als dichtingsmiddel tussen de duigen van vaten worden gestoken.' [N E, 39b; N E, 54a; monogr.] II-12
kuit kuit: koet (Smakt) kuit ve vis III-4-2
kurkentrekker kurkentrekker: körketrekker (Smakt) kurketrekker III-2-1
kussensloop kustijk: kustiēk (Smakt), sloop: sloeëp (Smakt, ... ), verentijk: vaerentiēk (Smakt) kussenomslag || kussensloop || linnen overtrek voor bed, matras, kussen || sloop III-2-1
kwast, noest kwast: kwãst (Smakt), noest: nust (Smakt) Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.] II-12
kweek puin: päön (Smakt) kweekgras III-4-3
kweepeer kweepeer: cydonia vulgaris  kweejpaer (Smakt) schijnvrucht I-7
kwikken, op de hand wegen kwikken: schatten van het gewicht door het op te tillen  kwikke (Smakt), punderen: schatten van het gewicht door het op te tillen  pundere (Smakt) kwikken, op de hand wegen III-4-4
laagte in het landschap zomp: zomp (Smakt) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8