e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Smakt

Overzicht

Gevonden: 1514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luieren lapzwansen: lápswánze (Smakt) niets doen, de nietsnut uithangen III-1-4
luiermand kinderuitzet: kienderuutzet (Smakt), kindjeskorf: kīntjǝskø̜rǝf (Smakt), O(ud) V(enraays)  kiendjeskörf (Smakt), kindjesmand: kīntjǝsmant (Smakt), O(ud) V(enraays)  kiendjesmând (Smakt) kinderuitzet || kinderuitzet, luiermand || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12, III-2-2
luilak vuilerd: voelerd (Smakt) luilak, nietsnut III-1-4
maaltijd knap: knap (Smakt), s-zondagseten: sòndágsaete (Smakt) lekker en uitgebreid eten || maaltijd III-2-3
madeliefje meelzoetje: maelzödje (Smakt), meibloemetje: mejbluumke (Smakt) madeliefje || meizoentje III-4-3
man, manspersoon man: man (Smakt), manskerel: mânskél (Smakt), manslui: mânsluuj (Smakt), manspersoon: (pleonasme)  mânspersoeën (Smakt), mansvolk: mânsvolk (Smakt) man || manspersoon || verzamelnaam voor mannen III-2-2
mand ben: bɛn (Smakt), mand: mãnt (Smakt) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mandenmaker mandenmaker: mandǝmē̜kǝr (Smakt) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12
mannelijk kalf var: var (Smakt), varrenmuk: varǝmø̜k (Smakt) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk schaap ram: ram (Smakt), schapenbok: sxǭpǝnbok (Smakt) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12