20235 |
overgrootmoeder |
overgrootmoeder:
aovergrótmoēder (L212a Smakt),
aovergrötmoēder (L212a Smakt)
|
overgrootmoeder
III-2-2
|
20212 |
overgrootvader |
overgrootvader:
aovergrótvader (L212a Smakt),
aovergrötvader (L212a Smakt)
|
overgrootvader
III-2-2
|
33512 |
overige erwten en bonen |
hauwtjes:
kleine erwt met best
haawke (L212a Smakt)
|
erwt, soort
I-7
|
33560 |
overrijp, beurs |
buikziek:
boekziēk (L212a Smakt)
|
beurs, overrijp
I-7
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
ovvertūge (L212a Smakt)
|
overtuigen
III-1-4
|
30122 |
overwelven |
verwelven:
vǝrwølǝvǝ (L212a Smakt)
|
Een ruimte overwelven met behulp van één gewelf. 'Dalles' in het woordtype 'dalles leggen' (Q 3) is de benaming voor een soort holle bakstenen die voor vloeren worden gebruikt. De stenen worden op de bouwplaats tot vloerelementen verwerkt en na verharding op de bouwmuren gelegd. Zij geven een vlakke overdekking. Zie ook het lemma 'Holle steen' in wld ii.8, pag. 71. [N 32, 22a; monogr.]
II-9
|
24340 |
paaien |
gieten:
giēte (L212a Smakt)
|
kuitschieten
III-4-2
|
29635 |
paard |
paard:
pērt (L212a Smakt)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
24482 |
paardekastanje |
kastanje:
kestánnie (L212a Smakt),
kastanjeboom:
kestánnieboeëm (L212a Smakt),
wilde kastanje:
wilde kestánnie (L212a Smakt)
|
kastanje || kastanjeboom || wilde kastanje
III-4-3
|
24414 |
paardenhorzel |
paardenhorzel:
paerdehorzel (L212a Smakt),
paardshors:
perdshörs (L212a Smakt)
|
paardenhorzel
III-4-2
|