e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Smeermaas

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strowalm walm: waum (Smeermaas) Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b] I-4
stuifsneeuw fijne sneeuw: fijne snie  feͅinəsni (Smeermaas) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuitbeen staartbeen: startbeͅin (Smeermaas) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiver vijf cent: ps. omgespeld volgens IPA.  vifsɛnt (Smeermaas) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuks -vee stuks (vee): stø̜ks (Smeermaas) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
suikerbiet suikerkroot: sokǝrkrōt (Smeermaas) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suizen van de oren tuiten: tūtə (Smeermaas) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
taart taart: tūrt (Smeermaas) Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
tafelmes tafelmes: tōͅfəlmɛs (Smeermaas) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tanden van de hooihark tanden: tan (Smeermaas) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3