21619 |
twintig frank |
twintig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
nətwentəxfraŋ (Q096d Smeermaas)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33788 |
uier |
oer, ouwer:
ui̯ǝr (Q096d Smeermaas),
uier:
øu̯i̯ǝr (Q096d Smeermaas)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
hard in de uier krijgen:
krɛi̯x hard en dǝn øjǝr (Q096d Smeermaas)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
ūtǝręi̯nvǭrǝ (Q096d Smeermaas)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
natuur:
nǝtȳr (Q096d Smeermaas)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uit zijn van (de/haar) tijd:
uit zijn van (de/haar) tijd (Q096d Smeermaas)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitschampen:
ūtšāmpə (Q096d Smeermaas)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ūtspanǝ (Q096d Smeermaas)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
21387 |
unster |
pondel:
pundel (Q096d Smeermaas),
pøndəl (Q096d Smeermaas)
|
Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|