33766 |
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen |
voorhand:
vørhānt (Q096d Smeermaas, ...
Q096d Smeermaas)
|
Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b]
I-9
|
33975 |
voorstrengen |
haamklinken:
hǭmklēŋkǝ (Q096d Smeermaas),
haamselstreng:
hǭmsǝlstręŋ (Q096d Smeermaas),
voorzeel:
vø̄rzęi̯l (Q096d Smeermaas),
voorzeels:
vø̄rzęi̯l (Q096d Smeermaas)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
voor (haar/de) tijd kalven:
(de koe heeft) vør hørǝn tit ˲xǝkau̯f (Q096d Smeermaas)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
33853 |
vooruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (Q096d Smeermaas
[(trappen)]
)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
34583 |
voorwand |
schutbred:
šøbbręi̯t (Q096d Smeermaas),
voorplank:
vø̜rplãŋk (Q096d Smeermaas)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
33175 |
vorentrekker |
hooghak:
hyghak (Q096d Smeermaas)
|
Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.]
I-5
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevreur
gəvrø̄r (Q096d Smeermaas)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (Q096d Smeermaas)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
25203 |
vriesweer |
vriesweer:
vreesweer
vrēswēͅr (Q096d Smeermaas)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
bakke
bàkə (Q096d Smeermaas),
vriezen:
vrere
vrēzə (Q096d Smeermaas)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|