33985 |
broekkettingen |
strengetjes van de achterriem:
stręŋskǝs ˲van dǝn axtǝrrēm (Q096d Smeermaas)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokke hoorn:
sprkǝn hōrǝ (Q096d Smeermaas)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brøu̯stex (Q096d Smeermaas)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
willig (zijn):
welǝx sīn (Q096d Smeermaas)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
33864 |
bronstig, van merries |
heet:
hɛ̄i̯t (Q096d Smeermaas),
hits:
hets (Q096d Smeermaas),
rossig:
rø̜sǝx (Q096d Smeermaas)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20710 |
broodje |
frans broodje:
#NAME?
frāns brytšə (Q096d Smeermaas),
kadetje:
#NAME?
kədeͅtšə (Q096d Smeermaas),
pistolet:
#NAME?
pistəleͅ (Q096d Smeermaas),
sandwich:
#NAME?
santwex (Q096d Smeermaas)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
brutmɛs (Q096d Smeermaas)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20670 |
broodpap |
broodpap:
brutpap (Q096d Smeermaas)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20706 |
broodpop |
steven:
(= met krenten).
stēͅvə (Q096d Smeermaas)
|
Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34197 |
brulkoe |
brulkoe:
brølkōi̯ (Q096d Smeermaas)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|