20697 |
jus, vleesnat |
saus:
sai̯s (Q096d Smeermaas)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17602 |
kaak |
wang:
waŋ (Q096d Smeermaas)
|
kaak [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
rōͅk (Q096d Smeermaas)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
hij is minister:
t ez nə menestər (Q096d Smeermaas),
kletskop wie een blote kont:
kleͅtskoͅp wīj ən blutə kōnt (Q096d Smeermaas),
maan:
mōͅn (Q096d Smeermaas)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kǭf (Q096d Smeermaas),
vlimmen:
vlømǝ (Q096d Smeermaas)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafhok:
kǭfhǫk (Q096d Smeermaas),
kafstal:
kǭfstāl (Q096d Smeermaas)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kākǝlǝ (Q096d Smeermaas)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
30247 |
kalf |
kalf:
kau̯f (Q096d Smeermaas),
kāǝf (Q096d Smeermaas)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|
34176 |
kalfmachine |
kalvermachientje:
kau̯vǝrmǝšintšǝ (Q096d Smeermaas)
|
Instrument waarmee men het kalf geboren doet worden. [N 3A, 54b]
I-11
|
34177 |
kalfsvlies |
bed:
bęt (Q096d Smeermaas)
|
Het vlies waarin het kalf zit als het geboren wordt. [N 3A, 55]
I-11
|