25175 |
onstuimige lucht |
de wolken drijven:
de wolke drieve
dəwoͅlkə drīvə (Q096d Smeermaas)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
ps. omgespeld volgens Frings.
bøͅrə (Q096d Smeermaas)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
kramankelijk:
krəmaeŋkələk (Q096d Smeermaas)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
stęi̯nbok (Q096d Smeermaas)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
slecht land:
slɛx lānt (Q096d Smeermaas)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēn (Q096d Smeermaas)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
donderschoor
dondəršōr (Q096d Smeermaas)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
onweer
onwēͅr (Q096d Smeermaas)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20736 |
ooftvlaai |
taartenpom:
tartepom (Q096d Smeermaas)
|
Vla met moes van gedroogde appelen (euftevlaoj, zwarte vla?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
karbonkel:
kərbōŋkəls (Q096d Smeermaas),
oog:
oͅux (Q096d Smeermaas),
pips:
B.v. kiek oet den pupse; Pejoratief.
pøpsə (Q096d Smeermaas)
|
oog [N 10b (1961)]
III-1-1
|