33816 |
schrikachtig |
bang:
baŋ (Q096d Smeermaas)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
19536 |
schrobbezem |
schrobborstel:
šrop˂bø̄stəl (Q096d Smeermaas)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
šøi̯mlēpəl (Q096d Smeermaas)
|
schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
ps. omgespeld volgens Frings.
šø͂ͅlt (Q096d Smeermaas)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
schilferen:
šølvǝrǝ (Q096d Smeermaas)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.]
I-11
|
34522 |
seksen |
uitzoeken:
ūtsø̄kǝ (Q096d Smeermaas)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
19778 |
sering |
meibloem:
meiblomme (Q096d Smeermaas)
|
I-7
|
33526 |
siererwt |
reukerwtjes:
reukertches (Q096d Smeermaas)
|
I-7
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zikǝl (Q096d Smeermaas)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (Q096d Smeermaas)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|