e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raampje in een poort schuurvenstertje: sxirvɛi̯nstǝrkǝ (Spalbeek) Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b] I-6
radmaker ramaker: rāmākǝr (Spalbeek) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
ragebol spinnenborstel: spɛnəboͅsəl (Spalbeek) ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)] III-2-1
rand van een hoed kant: kant (Spalbeek) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
ranzig garst: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gaost (Spalbeek), garstig: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gastig (Spalbeek) garstig [ZND 23 (1937)] III-2-3
rasp rasp: rasp (Spalbeek) rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1
regen (alg.) regen: regel (Spalbeek) regen [ZND 23 (1937)] III-4-4
regenboog regenboog: rēgəlbøx (Spalbeek) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje licht bijsje: ə lext beͅiskə (Spalbeek) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: rē’əgədə (Spalbeek), rē’əgələ (Spalbeek) regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4