33452 |
raampje in een poort |
schuurvenstertje:
sxirvɛi̯nstǝrkǝ (P054p Spalbeek)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
32189 |
radmaker |
ramaker:
rāmākǝr (P054p Spalbeek)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
19576 |
ragebol |
spinnenborstel:
spɛnəboͅsəl (P054p Spalbeek)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
18413 |
rand van een hoed |
kant:
kant (P054p Spalbeek)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20515 |
ranzig |
garst:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gaost (P054p Spalbeek),
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gastig (P054p Spalbeek)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (P054p Spalbeek)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
regel (P054p Spalbeek)
|
regen [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
rēgəlbøx (P054p Spalbeek)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
licht bijsje:
ə lext beͅiskə (P054p Spalbeek)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
rē’əgədə (P054p Spalbeek),
rē’əgələ (P054p Spalbeek)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|