31588 |
slijkvanger |
moosplaat:
mǫwsplǫwǝt (P054p Spalbeek)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slijmer:
slē̜ǝmǝr (P054p Spalbeek)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34163 |
slijmblaas |
slijmer:
slęǝmǝr (P054p Spalbeek)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
34178 |
slijmkoek |
milt:
mēǝlt (P054p Spalbeek)
|
Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56]
I-11
|
18228 |
slip |
slip:
himslip (P054p Spalbeek)
|
hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18630 |
sluier |
kroontje:
krunkə (P054p Spalbeek),
voile (fr.):
vu(wə)l (P054p Spalbeek)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snē (P054p Spalbeek),
tip:
tup (P054p Spalbeek)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
inne expres (P054p Spalbeek)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
34510 |
snot |
snot:
snot (P054p Spalbeek)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
17590 |
snuit |
snuit:
snø̜̄u̯ǝt (P054p Spalbeek)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]
I-12
|