e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bleek, flets zien witjes zien: héje ziet er mar wit(tekes) (Spalbeek) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
blijven wachten blijven: blijve (Spalbeek), blijəve (Spalbeek) blijven [ZND 25 (1937)] III-4-4
bliksem, bliksemflits weerlicht: wē’ərlext (Spalbeek) bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4
bliksemen weerlichten: ət wē’ərlext (Spalbeek) bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] III-4-4
bloedaders bloedaderen: blytōǝrǝ (Spalbeek) Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c] I-11
bloedgang willige draad: welǝgǝn druǝt (Spalbeek) Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31] I-11
bloedluis bloedluis: blutløͅwəs (Spalbeek) bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)] III-4-2
bloedzuiger echel: ɛxəl (Spalbeek) bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)] III-4-2
bloeien bloeien: (-) bleit (Spalbeek), blīi̯ǝ (Spalbeek) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)] I-4, III-4-3
bloementuin bloemenhof: blommenheuf (Spalbeek) bloemenhof [ZND 27 (1938)] I-7