e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte muts met een strik onder de kin kornetje (<fr.): kərneͅtšə (Spalbeek) mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)] III-1-3
wollen muts (kinderen) met: meͅt (Spalbeek) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wonde wonde: dij won zal zweren (Spalbeek) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2
wormbulten maaiknoken: mǭu̯ǝknø̄k (Spalbeek) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
wortelklomp van een struik gateind: gǫu̯atē̜n (Spalbeek) [N 27, 9c] I-8
wortels rooien trekken: trękǝ (Spalbeek) Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c] I-8
wreef wreef: vrijf (Spalbeek, ... ) de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] III-1-1
wrijven wrijven: vrijve (Spalbeek), vrèəve (Spalbeek) wrijven [ZND 25 (1937)] III-1-2
wringen wringen: vrainge (Spalbeek), vrenge (Spalbeek) wringen [ZND 25 (1937)] III-1-2
zaadeg [eg]: [eg] (Spalbeek  [(driehoekig)]  ) Met zaadeg wordt de eg bedoeld waarmee men het (meestal met de hand) gezaaide graan in de aarde werkt. Daarvoor had men vroeger vaak een aparte driehoekige, vierkante of trapeziumvormige houten eg, die later geheel in ijzer was uitgevoerd. Als zaadeg werd in latere tijden een combinatie van 3 of 4 eggetjes gebruikt. Als men voor de verschillende egwerkzaamheden maar één eg ter beschikking had, spande men deze bij het ondereggen van zaak "bot" aan. Voor zover er bijzonderheden omtrent de vorm (‚àÜ, vierkant, –î ), het materiaal en het aantal tanden van deze eg werden opgegeven, zijn deze achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Voor zaadeg opgegeven benamingen die meer op de vorm van deze eg wijzen of op het materiaal waaruit deze vervaardigd is, zijn aan het einde van het lemma geplaatst. Wat bedoeld wordt met ''eg'' en ''eg'' is aangegeven in de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 71; N 11A, 159; N J, 10 add.; N P, 15 + 16 add.; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2