18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pələrin (P054p Spalbeek)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
boog:
bø̄x (P054p Spalbeek)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwartwitte:
zwatwetǝ (P054p Spalbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
24345 |
zwarte bladluis |
milver:
meləvɛrs (P054p Spalbeek)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18644 |
zwarte gevederde muts met kinbanden |
bros:
Deze woorden zijn trouwens alleen bekend in ons dialect.
broͅs (P054p Spalbeek),
kornet (<fr.):
kərneͅt (P054p Spalbeek)
|
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (P054p Spalbeek)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
geen fon.doc.
kraai (P054p Spalbeek),
è van père
krè (P054p Spalbeek)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
18621 |
zwarte muts? |
bros:
Deze woorden zijn trouwens alleen bekend in ons dialect.
broͅs (P054p Spalbeek),
kornet (<fr.):
kərneͅt (P054p Spalbeek)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19541 |
zwavelstok |
kretsje:
krɛtske (P054p Spalbeek)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33995 |
zweep |
smet:
smɛt (P054p Spalbeek)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|